Sonett-Forum

Normale Version: Liaison
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
I

Zij zei tot hem: ‘Ik weet het nu niet meer.’

en boog het hoofd en staarde op haar handen.

Hij hoorde in den haard het knerpend branden

der blokken hout en zat toen naast haar neer.



Hij sprak tot haar: ‘Wanneer zie ik je weer?’

en dorst alleen te kijken naar de wanden:

de boekenkast, de ets van een paar handen

en op den vloer een groote speelgoedbeer.



Zij roerde niet de handen in haar schoot

noch heeft ze de oogen naar hem opgeslagen

of hem tot toeven vriendelijk genood

toen hij zich terugtrok zonder verd're vragen,

maar diep in haar begon een pijn te knagen

en fluistrend zuchtte zij: ‘Was ik maar dood...’
II

Zij lag met oogen open gansch den nacht

en zij vernam het heesche ademhalen,

gelijk voordien al zooveel duizend malen,

van d'ander, op haar slapelooze wacht.



En wierp zich om, maar vond toch niet de kracht

om op te staan en door den tuin te dwalen

of op een ding de wanhoop te verhalen,

waarin haar eigen daad haar had gebracht.



Tot eindelijk de ochtend als een dief

het donker slaapvertrek kwam binnenglijden

met 't dagbestaan: de orders aan de meiden,

het kind verzorgen en de lunch bereiden,

een boek, het schrijven van een brief... Een brief?...

Zij schreef met vaste hand: ‘Ik heb je lief.’