18.08.2012, 17:11
Frank van Maerle
fl. 1901
Er stoeien kind'ren in 't licht-glanzend bosch:
Door 't reeg'nend goud der zon-bestroomde struiken
Breken zij stormend heen en onderduiken
't Laag reikend rijs; er joelt hoog-luidend los
War-praten en gelach; hoe trippen 't mos
Hun voetjes tot de heg der bramenstruiken!
Hun vingers woelen voòr hen waar zij kruipen,
Hun oogjes blinken naar den volsten tros.
Diè smult gulzig maar toe, diè vult zijn mandje;
Maar eén plukt stilkens door, 't blauw-druipend handje
Vol bramen, brengt hij 't haar, en 't meisje lacht.
Zoo wilde ik naar u gaan, mijn Lief! en dragen
't Schoonst wat ik vond, 't diepst wat mijn ziel ooit dacht,
Tot uw vertrouwlijkheid, en niets meér vragen.
fl. 1901
Er stoeien kind'ren in 't licht-glanzend bosch:
Door 't reeg'nend goud der zon-bestroomde struiken
Breken zij stormend heen en onderduiken
't Laag reikend rijs; er joelt hoog-luidend los
War-praten en gelach; hoe trippen 't mos
Hun voetjes tot de heg der bramenstruiken!
Hun vingers woelen voòr hen waar zij kruipen,
Hun oogjes blinken naar den volsten tros.
Diè smult gulzig maar toe, diè vult zijn mandje;
Maar eén plukt stilkens door, 't blauw-druipend handje
Vol bramen, brengt hij 't haar, en 't meisje lacht.
Zoo wilde ik naar u gaan, mijn Lief! en dragen
't Schoonst wat ik vond, 't diepst wat mijn ziel ooit dacht,
Tot uw vertrouwlijkheid, en niets meér vragen.