13.08.2012, 16:33
‘Zoo was ook mij de dag, dat ik u vond;
Geen zien maar weêrzien, of ik lang uw Wezen
Gekend had, en voordien reeds menig stond
Had in uw wonder Levensboek gelezen!
Want daar was niets, dat gij mij zeggen kondt:
Uw vreugd was mijn vreugd, en uw vrees mijn vreezen;
En 't is me alsof reeds ziel aan ziel zich bond,
Voor dat zij wist, dat gij er ooit zoudt wezen.
Dit is zóó zoet, dat ieder menschlijk woord
Zou falen om dit zalige uit te drukken,
Sinds ik u zag ken ik een zielsverrukken,
Dat menschen niet, doch goddelijken behoort,
En mocht het Leven hart aan hart ontrukken:
Weet, dat het mij dien oogenblik vermoordt.’
Geen zien maar weêrzien, of ik lang uw Wezen
Gekend had, en voordien reeds menig stond
Had in uw wonder Levensboek gelezen!
Want daar was niets, dat gij mij zeggen kondt:
Uw vreugd was mijn vreugd, en uw vrees mijn vreezen;
En 't is me alsof reeds ziel aan ziel zich bond,
Voor dat zij wist, dat gij er ooit zoudt wezen.
Dit is zóó zoet, dat ieder menschlijk woord
Zou falen om dit zalige uit te drukken,
Sinds ik u zag ken ik een zielsverrukken,
Dat menschen niet, doch goddelijken behoort,
En mocht het Leven hart aan hart ontrukken:
Weet, dat het mij dien oogenblik vermoordt.’