Sonett-Forum

Normale Version: Van moeder Leed en vrouw Verdriet (2)
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
Marie Metz-Koning
1864-1926 Niederlande / Schweiz


Van moeder Leed en vrouw Verdriet.

I


De bleeke moeder Leed en vrouw Verdriet,

Heur katte-krallen ingetrokken, stonden

Beî bij mijn wieg te popelen: ze vonden

Dat deze prooi hun niets te wenschen liet.



Haar hart is zacht, sprak vrouw Verdriet; 'k geniet,

Als ik bedenk hoe diep 't zal zijn te wonden.

Heb ik haar in mijn nevelnet gebonden,

Zei moeder Leed, dan zingt ons menig lied!



En om de beurt - och, kindje, dwing zoo niet!

Bewaakten zij me, en dede' elkander konde,

Hoe ik gauw groot en sterk genoeg bevonden,

Dan dragen kon èn wonde èn smart-van-'t-lied:

En om de beurt - och meisje, schrei zoo niet!

Heb ik hen zorgzaam aan mijn zij gevonden.



II


En vrouw Verdriet heur valsche handen lei

Stil op mijn borst; maar als ik even lachte,

Dan lachte ze ook, en kneep heur kralle' in 't zachte

Van dit zacht hart, tot blijheid was voorbij....



En moeder Leed, als ik van vreugde zei

En in de zon zag, wond een wolken-ragte

Me om 't voorhoofd, totdat alle licht-gedachte

In donker stierf, dan juichend bij mijn schrei....



O, moeder Leed, o, vrouw Verdriet, gij beî

Mijn blijde beulen, neem niet àl mijn krachten,

In stillen ban van moe-geweende nachten,

In bleeke dagen, die 'k uw wellust wij....

Dwing-kindje is dood; schrei-meisje stierf in smachten

En rouw-vrouw wankelt.... laat vóór 't graf haar vrij!