Sonett-Forum

Normale Version: LIEFDE.
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
.

Wat zwerft ge flaauw en mat, o koeltjen , winterkind !
Met hijgende' ademtocht door de afgestormde blaaren ?
De bloemtjens van het woud vergingen in den wind -
Gij zult er malschen dauw noch bloesemgeur vergahren !
En gij , die voor mij been , gelijk een blaauwend lint ,
Langs kronklende oevers golft, zoo ver mijn blikken staren,
Bruisch wilder voort, o Rhijn ! Wat sluimren thands uw baren?
Ach, wreed is 't ongeduld van hem die waarlijk mint !
Zweef, koeltjen ! naar Elvire op fladderende wieken,
En lisp haar zacht in 't oar, hoe ge ieder uchtendkrieken
De boezemzuchten vingt van Een', die voor haar gloeit!
En Rijnstroom! meld gij haar, hoe vaak op iedren morgen
Zijn tranen met uw stroom te samen zijn gevloeid -
Maar - houdt gij beide toch voor Haar zijn naam verborgen!