03.08.2012, 09:14
.
Als Solveig, bleek van wachten en verlangen,
Had 'k wel geduldig voor mijn hut gestaan,
Van morgenrood tot ijsblank licht der maan,
De grijze haren geeslend de eigen wangen,
Waar noordewind bevroor den tragen traan,
In sneeuw en nevel - warm had ik omvangen
Mijn wegemoeden lief en wiegezangen
Gezongen zoet, tot week de levenswaan.
Maar nu ik weet dat nooit zal wederkomen
De trouwelooze, die mij wreed verliet,
Wacht ik den nacht - hij komt alleen in droomen
En schreit: ‘Heb meelij! vrede vond ik niet.’
Tot kraait de haan, in grijze morgendoomen
En 'k weer alleen ben met mijn bleek verdriet.
Als Solveig, bleek van wachten en verlangen,
Had 'k wel geduldig voor mijn hut gestaan,
Van morgenrood tot ijsblank licht der maan,
De grijze haren geeslend de eigen wangen,
Waar noordewind bevroor den tragen traan,
In sneeuw en nevel - warm had ik omvangen
Mijn wegemoeden lief en wiegezangen
Gezongen zoet, tot week de levenswaan.
Maar nu ik weet dat nooit zal wederkomen
De trouwelooze, die mij wreed verliet,
Wacht ik den nacht - hij komt alleen in droomen
En schreit: ‘Heb meelij! vrede vond ik niet.’
Tot kraait de haan, in grijze morgendoomen
En 'k weer alleen ben met mijn bleek verdriet.