02.08.2012, 18:11
Wel duizend vinken juichen in de beuken.
De koele wind omsuizelt me als een zegen.
De gele trossen van den gouden-regen
En 't groene koren aadmen lentereuken.
Ik droom van 't broze riet, dat stormen kreuken,
Doch mild de Heiland ópricht. - Angsten wegen
Zoo zwaar. - God wenkte en wilde orkanen zwegen
En rank rees óp het riet, na 't stormen-beuken.
O God, aan wien ik wanhoopte in de steenen
Gevloekte stad vol stank van zonde! suizen
Hoor ik uw boomen - 'k weet al wat zij meenen.
Zij zingen: - ‘Kom in onzen lommer huizen,
Waar, luid en lang, ge uw weedom uit moogt weenen
Om liefde's dood na smadelijk verguizen.’
De koele wind omsuizelt me als een zegen.
De gele trossen van den gouden-regen
En 't groene koren aadmen lentereuken.
Ik droom van 't broze riet, dat stormen kreuken,
Doch mild de Heiland ópricht. - Angsten wegen
Zoo zwaar. - God wenkte en wilde orkanen zwegen
En rank rees óp het riet, na 't stormen-beuken.
O God, aan wien ik wanhoopte in de steenen
Gevloekte stad vol stank van zonde! suizen
Hoor ik uw boomen - 'k weet al wat zij meenen.
Zij zingen: - ‘Kom in onzen lommer huizen,
Waar, luid en lang, ge uw weedom uit moogt weenen
Om liefde's dood na smadelijk verguizen.’