02.08.2012, 18:10
Zal ik de ontferming Gods nu prijzen, in mijn pijn,
Wijl 'k niet verdragen kan het aanschijn van den dood?
Zal ik nu veinzen, laf, met levens bitter brood
En 't brakke water van het leven blij te zijn?
Zal ik om honig, roze-aroom en hemelrood
En vogellied en mos- of lelieënsatijn
't Verlangen van mijn ziel verdooven met den schijn
Van weelde, die mij streelde en nooit toch vrede bood?
Mijn ziel bleef onverzaad, gelijk een bedelkind,
Dat, hongrende en verkleumd, klopt aan een lichte ruit
En geen die 't kloppen hoort, zoo klagend loeit de wind
En dooft met groote stem dat kleine klopgeluid.
Doch treedt des huizes heer ten lest de woning uit,
Een lijk gehuld in lompe' is ál nog wat hij vindt.
Wijl 'k niet verdragen kan het aanschijn van den dood?
Zal ik nu veinzen, laf, met levens bitter brood
En 't brakke water van het leven blij te zijn?
Zal ik om honig, roze-aroom en hemelrood
En vogellied en mos- of lelieënsatijn
't Verlangen van mijn ziel verdooven met den schijn
Van weelde, die mij streelde en nooit toch vrede bood?
Mijn ziel bleef onverzaad, gelijk een bedelkind,
Dat, hongrende en verkleumd, klopt aan een lichte ruit
En geen die 't kloppen hoort, zoo klagend loeit de wind
En dooft met groote stem dat kleine klopgeluid.
Doch treedt des huizes heer ten lest de woning uit,
Een lijk gehuld in lompe' is ál nog wat hij vindt.