Sonett-Forum

Normale Version: Allerzielen (3)
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
Allerzielen.

1.

Den schreiend-grijzen dag van Allerzielen,

Heeft ál haar dooden droef mijn ziel herdacht.

De wolken weenden wild, ik weende zacht. -

Op zóoveel graven moest ik nederknielen

Dat, vóor mijn weerkeer, daalde zwarte nacht.

Bang zie ik om. - Wie volgt mij op de hielen?

Op d'akker Gods, waar mild mijn tranen vielen,

Vergat ik éen, wie drukt der aarde vracht.



Ik voel haar adem in mijn haar. - ‘Erbarmen!

Laat mij verzaden, laven aan uw disch,

Laat me aan uw haard mijn marmerkoû verwarmen!

Ik sliep zóo lang waar 't kil en donker is.’

- ‘O doode Jeugd, herlevende in mijn armen!

O zonder u was leve' alleen gemis.


2.

‘Mijn blonde Jeugd in blanke doodewade,

Kom waar de vlam, die nimmer werd gebluscht,

Met rozegloed uw bleeke wangen kust!

O kom dat ik u lave en u verzade

En liefderozen rood van zonnelust

Vlechte om uw vochte lokken! - O hoe raadde

Ge zóo mijn wanhoop? Jeugd, wel komt ge spade,

Ik riep u lang, zijt ge eindlijk uitgerust?’



Maar droeve en zwijgend laat mijn Jeugd zich tooien

Met roode rozen, half bevrozen al.

En sneeuwen laat ze uit klamme wadeplooien

Graf-immortellen- en violen-val.

Ik kniel gedwee en laat me er mee bestrooien

En luister vroom naar wat zij zingen zal.


3.

- ‘Ik kom te laat, nu tromt Novemberregen

Zijn doffen doodmarsch op uw vensterruit,

Nu bronze en geel al viel den boomkruin uit

Het dorre loof, ten sombren grond gezegen,

Nu zwijgt alom de blijde vogelfluit

En 't land is leeg van blonden korenzegen

En, Winters koû-herauten, allerwegen

Zwermen de kraaien, krijschende om hun buit.



O vrouw! 'k misleidde u met een lentelogen.

Aanzie die zilvren herfstdrade' in mijn blond,

De blauwe vlam gebluscht in weenende oogen,

De droeve groeven rond mijn bleeken mond.

'k Herleef niet héel, 't was niet in uw vermogen.

Kom mee met mij - en zegen wie mij zond.’