01.08.2012, 18:26
.
Ik zag mijn dochter, in een vreemden droom,
Mijn langverlangden nooitverworven schat.
Een blanke paerl in glanzend git gevat,
Was, tragisch-bleek, haar donkr-omvlochten vroom
Gelaat, met oogen zwart van wee. - Zij trad,
In kleed van rouw, in grauwen schemerdoom,
Tot mij, - 'k omarmde haar, vol liefde en schroom
En voelde - dat 'k een schim in de armen had.
- ‘O kind! mijn kind! waar bleef je toch zoo lang?
Vul de arme leege woon met lach en spel!
Kus warm en rood mijn kille witte wang!
Versteend-bevrozen lag de liefdewel
Zwaar in mijn boezem, wachten wordt zóo bang!’
Mijn kindje zweeg - een droom - en 'k wist het wel.
Ik zag mijn dochter, in een vreemden droom,
Mijn langverlangden nooitverworven schat.
Een blanke paerl in glanzend git gevat,
Was, tragisch-bleek, haar donkr-omvlochten vroom
Gelaat, met oogen zwart van wee. - Zij trad,
In kleed van rouw, in grauwen schemerdoom,
Tot mij, - 'k omarmde haar, vol liefde en schroom
En voelde - dat 'k een schim in de armen had.
- ‘O kind! mijn kind! waar bleef je toch zoo lang?
Vul de arme leege woon met lach en spel!
Kus warm en rood mijn kille witte wang!
Versteend-bevrozen lag de liefdewel
Zwaar in mijn boezem, wachten wordt zóo bang!’
Mijn kindje zweeg - een droom - en 'k wist het wel.