Sonett-Forum

Normale Version: Olijventuin (3)
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
Olijventuin.


1.

De blonde lokken los om 't blond ovaal

Van 't jonkvrouwe-aanschijn, sluimert leliezacht,

In hemeldroom, die de englen tegenlacht,

Johannes. - Teeder kweelt een nachtegaal

In 't maanbezilverd loof zijn liefdeklacht,

Doch wekt d' apostel niet, na 't Liefdemaal,

Te strijden mee, voor de allerlaatste maal,

Den zielestrijd, dien Christus kampt vannacht.



De maan verlicht, door sombr olijvengroen,

De liefdekleur van 't rozeroode kleed

En Petrus' mantel, vlammende pioen,

Die van de athletisch-bronzen leden gleed,

Twee kleuren blij, die enkel denken doen

Aan zomerbloemen, niet aan godeleed.



2.

Den malven mantel ope' in 't manelicht,

't Verheven aanschijn bleek doch edel-trotsch

In 't rosblond haar, knielt Christus op een rots

En heft ten hemel hande' en aangezicht.



Hij ziet - geen maan, de hand van d'Engel Gods,

Die stralend reikt, - genade en godsgericht -

Een zilvren kelk, waarin de hostie ligt

Te drijve' op bloed gevraagd door wraak des lots.



En Jezus beeft.... De teedre Zoon der Vrouw

Deinst bang terug voor 't lijden van zijn kleed

Van aadmend vleesch, doch, Godë-oorsprong trouw,

Verbant de God-Zoon laffen schroom voor leed.



- ‘O Kelk van Heil, die straalt in 't hemelblauw!

Ik wil u leedgen, daal, ik ben gereed.’



3.

Als bloed'ge duiveloogen flonkren fel,

Geleid door Judas den Iscarioth,

Verrader van zijn Meester, Vriend en God,

De roode toortse' ontvlamd in 't vuur der hel.



In Judas' oogen loert al Christus' lot;

De zilverlingen rinklen bij 't getel;

Zijn haren kronkle' als purpren slange' om 't wel-

Beraamd verraad, dat in zijn glimlach spot.



Verrader, nader! - Onbewogen-kalm

Ziet Christus komen wie hem moorden moet.

Den bittren kelk, den troeblen toortsenwalm

Treedt, in triomf, de God-Zoon tegemoet.

Hij ziet den Engel wuive' een zegepalm

En wijdt de Zonde zondloos godebloed.