31.07.2012, 16:00
.
Ik voelde Woorden uit mijn boezem wellen
En vleugeltrillen in mijn keel en beven
Tegen mijn lippen, willend zweveleven,
Als blauwe en gou'en fladdrende kapellen.
Of wieglend spieglende in haar kleuren zeven
't Rondom vermooid, gelijk de waterbellen
Door d' adem van een kind, in pralend zwellen,
Zoo ijl, zoo blij, het luchtruim ingedreven.
Doch goudgepantserd trad, met trouw vermanen,
Mijn Zwijgen toe en sloot de roodporfieren
Poort waar mijn Woorden doortocht wilden banen.
Kapellen blauw, die lente wilden vieren!
Gebersten bellen! ach! het zijn maar tranen,
Waarin gebroken vlindervleuglen slieren!
Ik voelde Woorden uit mijn boezem wellen
En vleugeltrillen in mijn keel en beven
Tegen mijn lippen, willend zweveleven,
Als blauwe en gou'en fladdrende kapellen.
Of wieglend spieglende in haar kleuren zeven
't Rondom vermooid, gelijk de waterbellen
Door d' adem van een kind, in pralend zwellen,
Zoo ijl, zoo blij, het luchtruim ingedreven.
Doch goudgepantserd trad, met trouw vermanen,
Mijn Zwijgen toe en sloot de roodporfieren
Poort waar mijn Woorden doortocht wilden banen.
Kapellen blauw, die lente wilden vieren!
Gebersten bellen! ach! het zijn maar tranen,
Waarin gebroken vlindervleuglen slieren!