Sonett-Forum

Normale Version: Wijding (2)
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
.


1.


'k Ben teel mijn jeugd een pooplend kind geweest,

Dat hoopvol slapen gaat, tevreden zachtjes

Zichzelf vertellend: - ‘Nu nog zeven nachtjes...’

En telkens aftelt: - ‘Morgen vier ik feest!’



Vol was mijn droom van wolkwitte englenwachtjes,

Mij bloemen brengend, vreemde blauwe meest,

Zooals m'er geen uit aardegaarden leest,

Azuren vuur in teedre vleugelschachtjes.



Doch toen de feestdag kwam, zoo lang beloofd,

Sloeg 't Leven ruw geen acht op kinderklachtjes

En zelfs mijn droomen werden mij ontroofd.



En 't recht der sterken op mijn tengre krachtjes

Oefenend streng, sloeg mijn gebogen hoofd

Met vloek het Leven. - En ik weende zachtjes.



2.

Toen zag 'k een bliksemvlam die schril doorsneed

Mijn hemelzwart en 'k hoorde als verre donder:

- Niet zwak en zwijgend zult gij gaan ten onder

In zee van tranen over eigen leed!



‘Aanvaard het waardig, zie, geen zijn is zonder.

't Brengt eens u verder, hooger dan gij weet,

En maakt van 't leven in zijn wijdingskleed,

Een diep mysterie en een tragisch wonder.’



En sedert, voor de menschen, hoog en luid,

Getroost zoo 'k troost, in medelijden teeder,

Zingt trouw mijn ziel haar innigst wezen uit.



Ik vraag geen vreugde, ik verg mijn jeugd niet weder.

Om ál wat lijdt te omhelzen, breid ik uit

Als vleugelen mijn armen áltijd breeder.