Sonett-Forum

Normale Version: JACQUES PERK (2)
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
I

Als een heraut in kleed van Lente-azuur
U komen zie ik, tusschen heeml en duin.
'k Hoor schallen blij uw zilveren bazuin
Uw nieuwgevonden wijzen trotsch en puur.
Uw Koningsvrouwe Schoonheid, ruimend puin
Van lage hut en sambren kerkenmuur,
Een stad wiI bouwen, blank in zomervuur.
Hier rijst haar burcht, daar bloeit haar rozentuin.
'k Zie steigren fier uw dapper melkwit ros,
Uw lokken wappren Langs uw wangenblos,
Uw hoopvol omzien naar de trouwe stoet.
O schoone knaap, gestreeld door lentewind,
Melodlisch juichende als een godekind,
Hoewel ge al weet dat jong gij sterven moet!


II

Gelijk een vogel, eenzaam, in den nacht,
Die zingt zijn ziel uit in de rozentwijgen,
Terwijl, in slaap, alle andre voogIen zwijgen,
Zang hij zijn Iied, melodisch, puur en zacht.
De morgenzon zag dood den vogel zijgen,
Van zang gebroken — Roeping was volbracht.
Bevrijde ziel, die lof noch Icon verwacht,
Mocht wie daar zong ten blauwen hemel stijgen.
Zoo lang hij Ieeide op aard, beIaagde spot
Hem van dwaas volk, dat later hem zou loven.
maar de eigen zang den zanger bleef genot.
De bIijde ziel rees, Iicht en rein, naar boven
En, nachtegaal in eeuw'ge leliehoven,
Voor de englen zong, in Lenteland van God.