Sonett-Forum

Normale Version: JEANNE d'ARC (3)
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
I

De blonde schapen Ieidde zij van 't Iand
En spon haar taak --- 'Nu droomt ze in Vaders tuin.
Een gouden speer van avondzon treft schuin
Het vlamrood kleed, waar 't heIdehart in brandt.
In 't vroom gelaat zijn de Dogen diep en bruin.
Een sneeuwen IeIie streelt haar ruige hand.
dien klokje klept ,--- Deemoè'dig knielt ze in 't zand.
AIs windbewogen ruischt een boomekruin.
In gouden pantser, Ieunende aan een eik.
Het stralend beeld op 't kerkeraam gelijk,
Roept Iuid Daar naam de Aartsengel Michaël.
't Bevel klinkt streng, de roeping weegt haar zwaar —
En toch, zij moetI De Heil'gen helpen weII
En de adem Gesis doorgoIft haar huivrend haar.


II

In 't blanke pantser, hoog op melkwit ros,
De hemelstemmen zingend nog in de noren,
Leidt ter victorie 't kind, van God verkoren,
Dunois, Lahire en 't Ieger en zijn tros.
ZaI ze ooit weer dansen blij, in Bosch en koren,
iet meisje en knaap, tee zwarte haren los?
Niet zij verkoos den feIIen krijgersdos -
Doch zonder haar ging 't Lelierijk verloren.
D' onterfden zwakken zachten koningszoon
Zal zij doen zalven — 't werd de Maagd bevoIenI —
Zij zal hem geven kracht en Iand en kroon.
Fier zwaait zij 't zwaard — Bij 't altaar lag 't verholen.
Het bliksemt, dreigt, maar wil geen wonden slaan.
En triomfantlijk waait haar lelievaan.


III

Nog tuurt ze omhoog en hoopt: Daar heiI'gen dalen.
Aan Moeder denkt ze, aan 't ver verloren thuis.
Rood Iaait het vuur met dreigend luid geruisch,
BIauw rijst de rook — Zij kan niet ademhalen.
Nog tuurt ze omhoog en kust haar houten kruis
En roept den Heiland — AIS haar heiI'gen falen,
ZaI Hij zijn kind niet, in erbarmen, halen
En in zijn mantel dragen naar zijn huis?
O zóó jong sterven! Wáárom redt de Koning
Haar Leven niet? Zij gaf hem land en kroning
En moet, tot Loon, vergaan in martelvuur.
De ronde vlammen rijzen tot haar lippen
En 't weenend volk ziet, blank, haar ziel ontglippen,
Een sneeuwen duif, die ópwiekt in lazuur.