Sonett-Forum

Normale Version: Beatrice (2)
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
Beatrice


I
Onzichtbre leidster mijner stille jeugd,
o gij, wie slechts de ontluikende oogen zagen,
toen, plots opborlend, wilde levensvreugd
mijn bruisend bloed in rooden gloed deed jagen!

Mij trof uw glans van waarheid en van deugd,
maar 't hart was van de wereld, en uw tragen
doch wissen tocht, door 't eenig doel verheugd,
versmaadde ik om me op eigen weg te wagen.

't Oneindig baadde ik in maagdelijken glans:
hier in 't schemerzicht der aardsche paradijzen,
ginds in 't wijkend weemlen van d'onpeilbren trans.

Gij woudt me 't enge en steile bergpad wijzen:
mijn geest bekoorde uw strenge woordenval,
maar 't harte sprak: "'k Ben meester van 't Heelal!"


...

IV

En eens ... 't was avond ... 'k had zoolang gezworven
langs dorre velden, zonder lucht noch leven.
Geen einde blonk voor 't uitgeputte streven.
Mijn kracht bezweek, mijn hoop was uitgestorven.
'k Heb in vertwijling, 't smeekend oog geheven
en, driemaal 't hart mijn slaande, 't diep bedorven,
u teer aanroepen en uw min herworven,
want liefdevol kwaamt ge me naderzweven.

Uw hoofd omstraalde een glans van hemelvonken.
Gij hebt mij levensbrood en -drank geschonken,
het schijngewaad der strengheid afgesmeten,

mij als een kind aan 't kloppend hart getogen,
en 'k heb gelezen in uw minnende oogen,
dat alles was vergeven en vergeten.


...