Sonett-Forum

Normale Version: Aen Heere Constantijn Huighens
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
Men voede' Achilles op, met mergh wt leeuweschoncken
Dies siedende' oorloghsucht reed door sijn leeden rap.
Van rusten wierdt hij mat: van woelen frisch: en schrap
Stondt hij veel liever, dan hij stack in lust versoncken.
Maer Huighens inborst, die voor sógh heeft opgedroncken
Der eedle konsten, klaer en sinnesujvrend sap,
Vlamt op het eerlijck' fraeij. Waer nae sijn vrijerschap
Wt allen ijver rent, geprickt van heilghe voncken.
Dies luistren nu sijn lujt, sijn stem, sijn streelend dicht,
Nae wetten van dien geest op alles afgericht.
Nae dese schickt zich 't pujck zijnre' wtgeleesen zeeden.
Doch dit 's maer voorspel. T'hans de welvaert van sijn landt
En vrijgevochten volck, aenstellen wil haer trant,
Op maetslagh eener siel soo vol van rijm en reden.
Aen heere P.C. Hooft




Ick byden Helt gestelt, die wt de Leeuweschoncken

Den oorloghijver soogh, en 'tleeuwelycke rap,

Die Troyen holpe' in d'asch, en stelden Hector schrap?

Zoo diep en legg' ick niet in eyghen-waen versoncken,

Zoo veel en hebb' jck niet uyt Lethe opgedroncken,

Dat jck 's mij weerdigh kenn', al paert het streelend' sap

Van vwe hoofsche pen 'tonnoosel vrijerschap

Van een rondt Batavier, bij d'edel' Griecksche voncken.

Wat can hy weerdigh zyn die op stem noch op Dicht

Ervaren, noch op luyt mach heeten afgericht,

Veel minder op het puyck van wtgeleesen zeden?

Dies vinde' ick jn v Dicht (Puyckdichter van ons landt)

Const, jonst, geneghentheyt, maet, rijm en reghel-trant,

(Vergeeft mij 'tredelyck ontkennen) maer gheen reden.



Constantijn Huygens
Niet bij maer boven selfs Achillis groove schoncken

En domme-crachtich hert, stel ick uw geesten rap

Dien niet opcomen kan, off flucx en staense schrap,

Die noijt int welsant vande sufferij versoncken.

Granaedsche wol had noijt het gloeijroot bet gedroncken

Daer 't voeder verwer is, aen groene Cruijdensap

Als kennis heeft gegrijst u groene vrijerschap

Waer aen men wert gewoon soo goddelijcke voncken.

Maer looft Musaeus om sijn ziele sleepend' dicht

Amphions vinghers tuck ter luijten affgericht,

Off Orpheus sangh, die 't wilt inscherpte tamme zeden,



'Tjs ijdelhoofts bestaen. gewaecht door ijeder landt,

Van 't geest verleyden, steens voeghsaemheijt, bomentrant,

Het mijn oock yver is, beken ick, en geen reden.




P. C. Hooft
Sonnet tot afscheyt, staende opde reyse naer Engelandt, aen heere P.C. Hooft

Danck hebbe 't Leeuwen merch, en grove' Achilles schoncken

Die mijn vercleumde handt van kramp styff maeckten rap,

En stelden teghen 'tHooft der hoofden hooftstuck schrap,

Daer sy te voren lach jn schimmelschae versoncken.

Och hadd' jck eenen drop op Helicon gedroncken

Van dat daer boven heet het Caballynsche sap,

En onder 'tgroene hout van 'tvochtich Vryerschap

Een blaeckend' vier gestoockt jn plaets van dese voncken!

Wat hadd' jck langh myn stem, myn danckbaerhertich dicht

Myn snaren opden toon van v loff aff gericht!

Daer nu myn onmacht js den reghel van myn zeden.

Vaert wel vol-herssent Hooft; myn Schipper steeckt van Landt

Daer gae ick springhen heen op Thetis baren-trandt,

Ick ghev' V d'eerste eer, gunt mij de leste reden.



Constantijn Huighens
Dit heb ick noch gelickt uyt d'uijtgesopen schoncken

Daer van mijn stram verstandt en stijve pen werdt rap,

Niet weerde Vrijenden om mijn selfs te stellen schrap

Tegen u lieden geest; dan lach ick laegh versoncken

Jn diepe hovaerdij; Maer om dat jck gedroncken

Van suijver vriendtschap heb het smaeckelijcke sap,

Soo ben ick blij dat ick de groene vrijerschap

Met rijpe manheijt heb in vrienschap doen ontfoncken.

Gelijck mint sijns gelijck, beij sijt ghij door v dicht

Vermaert, en beyde in geleertheijt affgericht;

Oock beijd' uijtmuntend in verstant en brave zeeden.

Waer vintmen zulcke twee int gansche Nederlant;

Want soo de eene speelt, gaet d'andere sijn trant

Dat ghij dan vrienden zijt is (dunckt mij) meer als reden.


Anna Roemer Visscher
Hoe wel ick noijt en sooch pit wt der Leeuwen schoncken,

Soo voel ick evenwel mijn geesten werden rap,

Gemoedicht door v Rijm hun krachten stellen schrap

Om kanten teghen 'tluy dat d'ijver hield versoncken.

V suijglinck als vermindt lagh overstallich droncken

In weeldens vette schoot, En sooch het suchtich sap

Wt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschap

Wt blusten met hun vier als water uwe voncken.

Noch hielt ghij d'overhant, dies stel jck v gedicht

Veer boven Helterij Ten oorloch affgericht.

Die dwingen met gewelt, ghij met beleefde seeden.

Moetblasers alle beij vant luckich Nederlant

Al wat van voeten weet moet dansen nae v Trant,

En wel getroffen galm op sleutel vande Reeden.




joff. Tesselschade Roemer Visscher
Kost ick, ick maect een fluijt van d'uijtgesoopen schoncken

Waer op ick speeld' v loff met vingers wis en rap,

Ghij geesten die v Naem set tegen d'eewen schrap,

En al wat haest sal sijn in Lethes vloet versoncken.

Maer 'kheb noijt (dat jck weet) uijt d'Heijnstebron gedroncken,

Dit dicht jck door een swier vant sinneroerend sap

Vws werckelijcken dichts beweecht: wat vrijerschap,

Hoe luij en souw daer door in ijver niet ontfoncken?

Doch ijver isser maer te speuren in mijn dicht,

Dat noch op weetenschap, noch const is affgericht.

Dies niet op loff van Ziele-slepend' eele Reden;

Singt selver uwen Loff Hooftdichters van ons Lant,

Soo neurij' ick u nae en houw soo wat den Trant

Van v geleerde Rym en welbeleijde reeden.


Joannes Brosterhuisen
Noch op den selven trant, door G.R. Doublet



Kreegh maer Achilles eens een slurpien uijt de schoncken

Soo dickmael nu herschaft; hij wierd van doot weer rap,

Hij stelden tegen Hell' en all sich selffs wel schrap,

In wiens gewelt hij leijt soo domm en diep versoncken.

Want schoon hij heeft nu langh uijt Lethe opgedroncken

Die all-vergelens-vocht, dat sinne-sluijm'rend sap,

Sijn doot-vervrosen herts manhafte vrijerschap

Sou door dat pittich merch weer heel van nieuws ontfoncken,

En lichtlijck wierd' hij beijd' in sterckt' en soet gedicht

Op swaerd en pen daer door gelijck'lijck affgericht:

Soo dat sijn wreet gemoet getemt door maker Zeeden

d'Herschaffers van dat merch, puijck hoofden van ons Lant,

Danck weten sou dat sijn wild-woesten oorloghs-trant

Verselt wierd met vernuft, met geesticheijt, met reden.