Sonett-Forum

Normale Version: October
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
O luchten-goud, o groen van 't woud, o verven,
Die, in een laatste opglooiing van de aard,
Van al het schoonst des zomers, lang gegaard,
Een tooi hem tooverdet, tot zacht versterven,

Wat was mij nu nog al uw licht-schijn waard,
Nu ik die teerste aanwezigheid moest derven?
Hoe taandet ge al, gij, die aanwezig waart,
Bij wat mij Eén, van ver nog, liet verwerven:

Den donkren blik, mij volgend overal,
Maar lichter toch dan 't goud op gouden blaren;

Erinnering aan zachter haren val,
Verdoffend de' inn'gen glans op bruine blaren.

Natuur verschoot in haar al-teêrste pracht
Bij teerheid, die me uit ziel vol liefde wacht.