12.03.2007, 12:25
Gij, die mij eere geeft bij enk'le lieden,
Die zien wat ik zie, door mijn enkel woord,
Woord van wat Gij mij geeft in Uw aanbieden
Van altijd rijkdom, die door mij gehoord
Wordt altijd, zoodat om mij henen vlieden
Alle geluid en zichtbaar zijn, gesmoord
Door biddende begeert naar U, dan die de
Heerlijkheid zijn, die mij en U toehoort: -
Ach, mij en U, ik weet niet wie ik ben,
Wat mijn, wat anders, wie de wereld is,
Die soms niet anders dan als mijn zich toont, -
Of Gij als machtgre dan ik in mij woont,
Of éene van mij, dien 'k als velen ken,
Mij, ruimte-en-tijddeel van 't Alongewis.
Die zien wat ik zie, door mijn enkel woord,
Woord van wat Gij mij geeft in Uw aanbieden
Van altijd rijkdom, die door mij gehoord
Wordt altijd, zoodat om mij henen vlieden
Alle geluid en zichtbaar zijn, gesmoord
Door biddende begeert naar U, dan die de
Heerlijkheid zijn, die mij en U toehoort: -
Ach, mij en U, ik weet niet wie ik ben,
Wat mijn, wat anders, wie de wereld is,
Die soms niet anders dan als mijn zich toont, -
Of Gij als machtgre dan ik in mij woont,
Of éene van mij, dien 'k als velen ken,
Mij, ruimte-en-tijddeel van 't Alongewis.