Sonett-Forum

Normale Version: Die eens in groote vroolijkheid weerklonk,
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
Die eens in groote vroolijkheid weerklonk,
Mijn stem, zwijgt gij nu stil en dof, en laat
Ge u soms nog hooren maar in aldaags praat,
Zilvren, wier zuivre melodien 'k indronk;

Die andren van haar milde laving schonk,
Zijt gij nu zóó wijl mijn ziel moeilijk baadt
Door droeve poel van dofheid zonder baat,
Die eens in heldre rhythmen diep wegzonk. -

Mag ik nu weer uw luchte klanken hooren,
Mag ik nu weer uw lichte blankheid zien,
Die als een lichaam ging door klare wateren.

Roep om u óp als schooner volken koren
En vorstlijke gestalten die mij biên
Hun gaven en hun klanken laten klateren.