12.03.2007, 12:12
Die eens in groote vroolijkheid weerklonk,
Mijn stem, zwijgt gij nu stil en dof, en laat
Ge u soms nog hooren maar in aldaags praat,
Zilvren, wier zuivre melodien 'k indronk;
Die andren van haar milde laving schonk,
Zijt gij nu zóó wijl mijn ziel moeilijk baadt
Door droeve poel van dofheid zonder baat,
Die eens in heldre rhythmen diep wegzonk. -
Mag ik nu weer uw luchte klanken hooren,
Mag ik nu weer uw lichte blankheid zien,
Die als een lichaam ging door klare wateren.
Roep om u óp als schooner volken koren
En vorstlijke gestalten die mij biên
Hun gaven en hun klanken laten klateren.
Mijn stem, zwijgt gij nu stil en dof, en laat
Ge u soms nog hooren maar in aldaags praat,
Zilvren, wier zuivre melodien 'k indronk;
Die andren van haar milde laving schonk,
Zijt gij nu zóó wijl mijn ziel moeilijk baadt
Door droeve poel van dofheid zonder baat,
Die eens in heldre rhythmen diep wegzonk. -
Mag ik nu weer uw luchte klanken hooren,
Mag ik nu weer uw lichte blankheid zien,
Die als een lichaam ging door klare wateren.
Roep om u óp als schooner volken koren
En vorstlijke gestalten die mij biên
Hun gaven en hun klanken laten klateren.